Aan het werk

Ik had me in een driehoeksverhouding geschreven, met de soundtrack van mijn tiener en twintiger jaren als canvas. Mijn waarom van mijn schrijven joeg me op en twijfels over mijn blik en de mogelijkheid om iemand écht te kennen maakten dat ik een repliek plande op wat ik aan het maken was, die parallel met de roman liep. Woord, wederwoord, zoiets. Voorzichtigheid geboden.

Tussendoor schreef ik herinneringen aan mijn vader op terwijl ik aan mijn zonen dacht. Dat ik veel op hem leek, maar zijn aanleg voor aneurysmen zat me niet in het bloed. Wat dan wel? En wat gaf ik mijn tieners door, dan? 

Ik had al te lang mijn pen opzij gelegd, en het liep eindelijk eens weer. En toch, op een zondag, zuchtte ik diep en parkeerde alle pagina’s in een mapje voor later. Voor ooit eens, wanneer ik over seks en lichamen durf schrijven.

Ik zette me na weer een pauze op een ochtend opnieuw aan mijn tafel beneden, lang voor iedereen in huis wakker zou worden. Of maak ik dat er nu van, en was het een gewone zondagnamiddag, terwijl uit de tv voetbal klonk en ik al een glas op had? Even tijdens de rust de kleedkamer uit, niet eens opwarmen.

Ik zei tegen mezelf, ik heb alle tijd. 
Het lukte me dat mezelf wijs te maken. 
Eens zien wat er gebeurt, mompelde ik. 
Een zin die recht uit mijn wijze meditatie-app kwam, terwijl ik het ritueel van schrijven en niet-schrijven zo goed ken. 

Ha, mijn knipperlichtrelatie met literatuur en mijn ambities. De spiegel waarnaar ik blijf terugkeren, als de mot naar de vlam.

Maar: David Gray speelde, ik liet me wegvoeren, en al na enkele zinnen over een land dat ik niet kende en een meisje dat ik niet kende, na een pagina en nog een, wist ik: dit is mijn volgende roman.

Overzee

Achttien